[klnb.]
I. tw. om iets vlugs aan te duiden: - en hij was weg!
II. m.
1. Eig. het wippen: in een ben je er.
2. Metf. ogenblik: in, met een ben ik terug.
III. v. (-pen; -je) [< wippen] op- en neergaand iets nl.
1. in evenwicht liggende plank of balk waarop men zich tot uitspanning op en neer beweegt: op een spelen; de nationalisten zitten op de -, geven de doorslag omdat de andere partijen ongeveer even sterk zijn.
2. balans van een ➝ ophaalbrug.
3. wippertje, hefboompje in een piano dat, door de toets aan de ene zijde neergedrukt, aan de andere zijde omhooggaat en het hamertje in beweging brengt dat de snaar doet trillen.
4. Gemz. borreltje.