('wijding) v. (-en)
I. Eig. het → wijden.
II. Metn.
1. [door wijding verkregen] geestelijke waardigheid : de hogere -en zijn het priesterschap (bisschop en gewoon priester), het diakonaat en het subdiakonaat; de kleine(re) -en zijn het akolitaat, het exorcistaat, het lektoraat, het ostiariaat; vóór de kleinere -en wordt de tonsuur toegediend.
2. gewijde, religieuze stemming.