(wi:ch) v. (-en; -je) [(be-)wegen]
1. Eig. ledikant voor kleine kinderen dat gewoonlijk heen en weer bewogen kan worden : de kleine ligt in de -; een staande -; een schommelwieg.
Gez. daarvoor of om dat te worden was hij niet in de gelegd, was hij niet bestemd, niet opgegroeid ; dat is hem niet . in devoorgezongen, hij heeft nooit gedacht dat hij zo ver komen zou ; iets in de smoren, in den beginne onschadelijk maken, vernietigen; niet in de gesmoord, gestikt, gestorven zijn, hoogbejaard, oud zijn: stoot eens aan de -, ook Fig. drink eens uit; van de tot (aan) het graf, het hele leven door.
2. Metf. land van oorsprong, bakermat : Griekenland, de van kunsten en wetensckappen.