(west'fla:ndərən) o. provincie in ' België. Hoofdstad : Brugge.
1. Aardrijkskundig. Oppervlakte. 3230 km2. Bodem. Behalve de vruchtbare polders is de gehele provincie een zandige laagvlakte (0,05 m beneden de zeespiegel te Moere bij Veurne); het hoogste punt is de Kemmel Berg (156 m). Bevolking. 997.000 inw. Vlamingen (waarvan 3%, vooral in de streek van Moeskroen en Waasten, Frans verkiezen). Landbouw. Rogge, haver, aardappelen, klaver, knollen, penen; daarbij in de polders tarwe, gerst en suikerbieten; vlas langs de Leie en de Mandel; tabak bij Wervik; hop bij Poperinge. Veeteelt. In de polders. Nijverheid. Weefnijverheid vooral te Kortrijk en te Roeselare, metaalnijverheid o. a. te Brugge. Handel. Centra, vooral Oostende en Brugge.
Administratieve indeling. Acht arrondissementen : Brugge, Oostende, Kortrijk, Ieper, Tielt, Roeselare, Veurne, Diksmuide.
2. Geschiedkundig. → Vlaanderen.