I. 1. met kracht van zich verwijderen, slingeren : (naar) iemand met stenen -; iemand een gat in zijn hoofd -. → bliek, geld, honderd, hoofd, kap, kei, kolf, licht, lont, olie, overstag, parel, scheen, schuld, slijk, stag, steel, steen, voet, zand. Syn. → gooien.
2. snel erin brengen : troepen in het gevecht -.
3. opsluiten, zetten : in de kerker, in de gevangenis -.
4. werpend spelen : met dobbelstenen -; tien ogen -. → lot, teerling.
5. ter wereld brengen van dieren : het konijn heeft zes jongen geworpen.
II. z i c h -, zich snel begeven : zich op het bed -; zich in de armen van zijn ouders -. → voet.