(wal'halla) o. [wal ~ vallen + hal]
1. Eig. in de Germaanse mytologie, prachtig paleis met schilden en speren versierd en door een bekoorlijke lusthof omgeven, paradijs der in de slag gevallenen. → walkyren.
2. Metf. tempel bij Regensburg, aan de nagedachtenis van grote mannen gewijd.