(wal’denzən) mv.
I. [gesticht door Waldus, koopman te Lyon ± 1200] ketters uit de XIIde eeuw die de aflaat, het vagevuur, de gebeden voor de afgestorvenen verwierpen en zich sedert de XVIde eeuw bij de Hervorming aansloten.
II. Waldenzen, bewoners van het Waadtland.