Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

Gepubliceerd op 24-02-2020

Waal (inwoner Z.-België)

betekenis & definitie

(wa:l) m. (Walen) [< Lat. Gallus, Galliër] bewoner, man afkomstig van de zuidelijke helft van België beneden de taalgrens.

Enc. De Walen zijn Romanen, veelal knokig van gezicht, donker van oog en haren, uiterlijk beleefd, arbeidzaam en met veel aanleg voor techniek; beweeglijk, roerig en opgewekt, maar enigszins oppervlakkig en onbestendig; weinig religieus, maar vasthoudend aan lokale tradities. Het volk spreekt veel dialekt, maar voor alle uitingen van het openbaar leven en in de beschaafde omgang gebruikt de Waal het Frans. In het verleden waren zij, op kunstgebied, naar het noorden georiënteerd of stonden geheel onafhankelijk. Zo behoren sommige van hun schilders (o. a. VAN DER WEYDEN en PATINIR) en van hun musici (o. a.

DES PRÉS en LASSUS) tot de Nederlandse scholen. Zelfstandige Waalse kunstenaars zijn o. a. de musici GRÉTRY en C. FRANCK, de schilder GALLAIT, de beeldhouwer MEUNIER en de dichter DEFRÊCHEUX. Op staatkundig gebied zijn zij eerder links georiënteerd, wat blijkt uit de uitslagen der verkiezingen (➝ PARLEMENT). Een aktieve minderheid, niet gevolgd door de massa, is voor aansluiting bij Frankrijk. ➝ Vlaming, voor het verschil tussen Vlamingen en Walen.