('vrijdom) m. (-men) het vrij (A) zijn inz.
I. (I 2 a e): van belasting genieten; er bestaat van briefport voor dienstbrieven; de -men van de adel.
II. (I 2 c)
1. Eig. het vrij zijn : de van een stad.
2. Metn. (rechts)gebied van een vrije stad.