v.(-en ;-tje)
1. Eig. plooi: de -en in een broek ; een strakke in zijn * broek laten persen; iets in de beste slaan, in der minne schikken ; laten we daar een -tje bij leggen, een ogenblik over praten.
2. Metf. schuin vlak van een geslepen beitel of bijl : een timmermansbeitel heelt een w een smids- of metselaarsbeitel twee -en; een gewone bijl heeft twee -en, een * beslagbijl één.