Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

Gepubliceerd op 24-02-2020

vos , roofdier

betekenis & definitie

m. (-sen; -je)

I. Eig. bruinrood hondachtig roofdier met spitse snuit, dik behaarde staart en loodrecht gespleten pupil, dat bekend is om zijn listige en diefachtige aard (Canis vulpes) : het mannetje van de heet vosrekel, het wijfje moervos.

Gez. als de de passie preekt, boer, pas op je ganzen, wacht u voor de schijnheilige; de - en de kraanvogel (zijn) bij elkaar te gast, zij foppen elkander; een is niet licht in een strik te vangen, een slimmerd is niet gauw beet te nemen; een verliest wel zijn haren, maar niet zijn streken of zinnen, al doet iemand zich ook anders voor, zijn ware aard kan hij niet afleggen; men moet -sen met -sen vangen, men moet slimheid tegenover slimheid stellen.

II. Metn. bont van een vos : een om hebben. III. Metf.

1. bruinrood paard : een nieuwe kopen; goudvos.
2. bruinrode vlinder : men onderscheidt de grote (Vanessa polychloros) en de kleine (Vanessa urticae).
3. roodharige persoon.
4. bruinrode klomp van gezuiverd ijzer.
5. listig mens : een oude, slimme -.

< >