('vondәl) Nederlands dichter, °17 nov. 1587 te Keulen uit Antwerpse ouders, die als doopsgezinden uitgeweken waren, zich 1597 te Amsterdam vestigden en er in de Warmoesstraat een zijdehandel dreven. Na de dood van zijn vader (1608) zette de twintigjarige Joost de zaak met zijn moeder voort.
In 1610 huwde hij met Maeyken (Maria) de Wolff. De tijd die hem de zaak overliet, besteedde hij aan de studie in het tot grote handelsstad zich ontwikkelende Amsterdam, waar wetenschap en kunst tot bloei kwamen.Hij was lid van de zgn.
Brabantse Rederijkerskamer „'t Wit Lavendelbloem” en had omgang met de kring van Hooft en de Muiderkring. Ten gevolge van de godsdiensttwisten onder de protestanten en de onverdraagzaamheid der predikanten ging hij 1641 tot de katolieke Kerk over.
Zijn laatste jaren werden door huiselijke rampen gekenmerkt: dood van zijn zoon, dochtertje en vrouw; verlies van zijn vermogen door het wangedrag van een andere zoon Joost. Hij was genoodzaakt 1658 de betrekking van suppoost aan de Bank van Lening te aanvaarden totdat hij in 1668 als emeritus, met behoud van traktement, werd ontslagen.
Hij overleed 5 feb. 1679 te Amsterdam (standbeeld in het Vondelpark) en werd in de Nieuwe Kerk begraven. Hij schreef hekeldichten als Rommelpot vant Hanekot (1627), Roskam en Harpoen (1630).
Estetisch belangrijker dan de hekeldichten zijn lijkdichten als Kinderlijck (1632) en Uitvaert van Maria van den Vondel (1668), alsmede bruilofstdichten als Ter bruiloft van het Zuiver Lam (1674). Wij hebben van hem 32 treurspelen o. a.
Palamedes (1625), Gijsbrecht van Aemstel (1637), Maeghden (1639), Joseph in Dothan (1640), Maria Stuart (1646), Leeuwendalers (1647).
Na zijn zestigste jaar schrijft hij zijn beste drama’s nl.
Lucifer (1654), Jephta (1659), Adam in Ballingschap (1664), het vervolg op de Lucifer. Van deze drie stukken zijn het eerste en het derde de beste.
De vurige ijver van de tot het katolicisme bekeerde Vondel bleek uit ziin leergedichten als Altaergeheimenissen (1645). Vondel is een machtig dichter, maar een dichter van zijn tijd d. i. de renaissance.
En daarom ging hij op in de vaste voorschriften, zoals die golden door heel West-Europa van die tijd. Wie echter daarvan weet te abstraheren, ziet de heerlijke, zuivere Vondel in volle oorspronkelijkheid en zeer aparte schoonheid, die in zijn drama’s en zijn lyriek zijn sublieme kracht en teerheid openbaart, zijn middeleeuwse mysterieuze ziel laat uitvloeien, of zijn zeventiendse-eeuwse meesterschap over taal en klank fors en stout uitzegt.
En wil men vergelijken met schilderwerk, plaats hem dan naast Rembrandt en Rubens tevens.