(vlo:t) v. (vloten; -je) [~ vlieten]
I. Eig. 1. Veroud. schuit(je).
2. Uitbr.
a. Alom. verzameling van een aantal schepen : een van 100 schepen of zeilen; haringvloot.
b. Inz. geordende strijdmacht van zeeschepen : een uitrusten; de onoverwinnelijke - of → armada.
II, meestal vklw. Metf. [van I 1] bakje, kommetje : botervlootje.