(vloet) m. (-en)
I. Eig.
1. Algm. het vloeien.
2. Inz. vloeiing van bloed uit de geslachtsdelen der vrouw.
II.
1. groot stromend water, grote rivier : de voerde alles mee.
2. wassend water : het wordt ebbe en -. →: wereld.
III. Metf. [van II 1] Grote menigte : een van tranen, woorden, nieuwsgierigen.