(vli:r) m.(-en; -tje)
I. Eig. heester met geveerde bladeren, dik en zacht merg in de losse houtstengels, tuilen van witte welriekende bloesems, waarvan tee wordt bereid en zwartrode, zoetachtige bessen (Sambucus nigra).
II. Metn.
1. vlierbloesems : laten trekken.
2. tee daarvan.