v. (-men; -metje) [Lat. flamma]
I. Eig. lichtend vuurdeel bestaande uit gloeiende gassen: zwavel brandt met een blauwe -; het huis stond rondom in -men; het hout wou geen vatten; de -men sloegen uit het dak; in -men opgaan, verbranden; vatten, in geestdrift geraken. ➝ vuur.
II. Metf.
1. vlamvormige tekening, ader, kronkeling: fraaie -men in marmer. ➝ gevlamd.
2. vlammetje, brandend lucifertje of aanstekertje: geef mij een -metje a. u. b.
3. vlammen, hoogrood: de -men slaan hem uit van angst.
4. mist, koude nevel, die uit zee komt, vooral bij zonsondergang.
5. gloed, hartstocht: de der liefde.