v. (-n, -s)
1. Eig. vlakke, effen ruimte, uitgestrektheid, grond: een onmetelijke -; het onweer woedde in de -. Gez. iemand tegen de slaan, tegen de grond; in de komen, rond voor iets uitkomen; Barg. jongens van de -, boeven, inbrekers; op de komen, te voorschijn komen; tegen de liggen, tegen de grond liggen of vernield, verknoeid zijn; zich op de houden [tegen de aanval], zijn mening niet loslaten.
Syn. ➝ dal.
2. Vlakte Metn. groep in de Franse Nationale Konventie (1792-1794), die op de lagere banken zetelde.