1. bn. (afkomstig) van, eigen aan, behorend tot, betreffende Vlaanderen of de Vlamingen: het -e volk; de -e steden; -e ➝ kant; de -e reus; het -e schaap; het ~e varken is een tussenras tussen het Duitse en het Yorkse; de -e volkskracht; de -e taal is wonderzoet, voor die haar geen geweld en doet... ze is - en ze is de mijne (Gezelle). ➝ pond.
2. o. Vlaamse taal: is het Nederlands dat in Vlaanderen gesproken wordt; Gemz. in plat -, onomwonden.