(‘vijlən) (vijlde, gevijld)
I. (heeft)
1. met de vijl bewerken, gladmaken : een sleutel -; een punt aan iets -; zijn nagels -.
2. verfijnen, polijsten, schaven : een opstel -.
II. (is) door wrijving slijten : die kabel zal stuk op de oeverrand.