(vər'zoetən) (verzoette, verzoet)
I. (heeft) 1.
zoet(er) maken : de koffie -.
2. veraangenamen : iemands leven -.
3. verlichten : moge de hoop uw leed -.
4. vergoeden : geld verzoet de arbeid.
5. Scheik. door bijvoegingen de scherpte ervan wegnemen : kwikzilver -.
II. (is) zoeter, zachter worden : het weer verzoet.