(vər'zeilən) (verzeilde, verzeild)
I. (heeft)
1. als prijs bij het zeilen uitloven.
2. zeilend doen verongelukken : een schip -.
II. (is)
1. afzeilen : de vloot verzeilde naar Engeland.
2. verkeerd zeilen : op een klip - en stranden. → droge.
3. toevallig komen : ergens -.
4. terechtkomen : wie weet, waarheen hij nog verzeilt.