(V9r'wart) bn. en bw. (-er, -st) 1. in de war, dooreen : garen. 2. niet ordelijk : een -e uiteenzetting. 3. verlegen : door zoveel belangstelling -. verwardelijk bw. verward, verwardheid v. verwannen (vdr’warm9n) (verwarmde, verwarmd) 1. (heeft) warm(er) maken : zich 2. (is) warm(er) worden : het weer is aan ’f -. verwarming (V9r‘warming) v. 1. Eig. het verwarmen : door de zon. 2. geheel der toestellen om te verwarmen : de centrale -.verwarmingsbuis v. (...buizen), verwarmingsdeken v. (-s) elektrisch verwarmde deken, verwarmingselement o. (-en), verwarmingsinrichting v. (-en), verwarmingsinstallatie v. (-s). verwarmingskosten mv. verwarmingspak o. (-ken) kostuum ter verwarming gedragen: een elektrisch -. verwarmingstoestel o. (-len). verwarmingsvermogen o. verwarren (w'immn) (verwarde, verward) 1. (heeft)
1. in de war brengen : de haren -. * hoofd, zin. 2. het een of de ene voor het, de ander nemen : met elkander hij verwart hem met zijn broeder. 3. verlegen maken : hij stond geheel verward te kijken. 4. zich -, in de war geraken : hij verwarde zich in zijn rede.
- II. (is) in de war raken : hij verwarde in zijn rede. verwarring (w'warring) v. (-en) 1. Eig. het verwarren : een Babelse -. 2. Metn. het in de war raken, verlegenheid
verwasemen (vsr'wa.’ssmsn) (verwasemde, is verwasemd) in wasem, damp opgaan : vloeistoffen kunnen -. verwaseming v.
verwassen I (vsr'wasson) (verwaste, heeft verwast) wassend verbruiken, slijten.
verwassen II (vsr'wasson) (verwies, is verwassen) 1. verkeerd, krom groeien : een - en gebocheld ventje.
2. vergroeien : dat natuurlijk gebrek zal wel -. verwassing v. (-en).
verwaten (vdr'wa:ton) bn. en bw. (-er, -st) overmoedig, trots : een koningin; op iemand neerzien. verwatenheid v. overmoed, trots, verwaterd (vsr'wa.dsrt) bn. en bw 1. door te veel water slap geworden : -e tee. 2. ontaard, verslapt: een