(vər'tra:gən) (vertraagde, vertraagd)
I. (heeft)
1. traag, langzaam, trager, langzamer maken ; de gang -.
2. tegenhouden, belemmeren : hij zoekt de gang der onderhandeling te -.
3. dralen met, uitstellen : de reis werd enkele uren vertraagd.
II. (is)
1. traag, langzaam, trager, langzamer worden : de beweging, het uurwerk vertraagt.
2. verminderen : in zijn ijver -.