(verschoonde, heeft verschoond)
1. a. Algm. schoon, schoner maken, verfraaien: de stad -.
b. Inz. van schoon linnen voorzien: de bedden, zich -.
2. verontschuldigen: iemands gedrag -.
Syn. ➝ ontzien.
3. sparen: de dood verschoont niemand.
4. besparen: verschoon mij van zulke aardigheden.