(vər’ho:gən) (verhoogde, heeft verhoogd)
1. hoger maken : een terrein,een dijk -; de temperatuur-; een noot een halve toon -.
2. bevorderen : hij is in rang verhoogd; die jongen is niet verhoogd, moet in dezelfde klasse blijven zitten.
3. vermeerderen : de kosten, een bod -; dat zal het jolijt nog -.
4. doen uitkomen : schaduw verhoogt het licht; bescheidenheid verhoogt de deugd.