(vər'go:iən) (vergooide, heeft vergooid)
I. 1. van zijn plaats gooien : bij het zoeken alles -.
2. er met dobbelstenen om laten gooien : iets -.
3. verloren doen gaan : zijn eer, fatsoen, toekomst -; al dat geld is vergooid, verloren. → geluk.
II. z i c h -
1. verkeerd mikken bij het gooien.
2. zich verlagen.
3. beneden zijn stand huwen.