(vәr'drijvәn) (verdreef, heeft verdreven)
1. verjagen: muizen en ratten, de vijand -. →: rimpel.
2. doen ophouden: de rook -.
3. vergeten: zijn zorgen -.
4. doorbrengen: de tijd met spel -.
5. Algb. doen verdwijnen: de onbekenden uit een gelijkheid -.