(vәr'dra:gәn) (verdroeg, heeft verdragen)
1. van de ene plaats naar de andere dragen: goederen -.
2. Veroud. overeenkomen.
3. dulden, lijden, doorstaan: geen koude kunnen -; moeilijk is die behandeling te -.
4. verduwen, verteren: geen spek kunnen -.
5. z i c h -, overweg kunnen: zich met elkander.