(vər'blinding) v.
I. [< verblinden 1]
1. Eig. het verblinden.
2. Metn. het verblind zijn : veel ouders zijn als met – geslagen ten opzichte van de gebreken van hun kinderen.
II. [< verblinden 2] waan, misleiding, begoocheling : in zijn – deed hij die dwaze stap.