(vər'bi:dən) (verbood, heeft verboden)
1. door een gebod beletten : iemand iets -; iemand (het bezoeken van) zijn huis -.
2. verbieden iets verkeerds te doen : een kind -.
3. verbieden te lezen : een boek -.
4. verbieden te drijven : verboden handel.
5. verbieden te gebruiken ; zekere spijzen -. → vrucht (I 1 b).