Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

Gepubliceerd op 18-02-2020

uurwerk

betekenis & definitie

o. (-en; -je)

1. Eig. werktuig tot aanwijzing van de tijd, horloge, klok: het opwinden; Zwitserland heeft de grootste produktie van -en; het van het gesprek opwinden, het gesprek weer aan de gang brengen.
2. Metn. raderwerk daarin.
3. speeltuig.

Enc. In de oudste tijden gebruikte men de zonnewijzer als uurwerk. Reeds 300 jaar v. K. bezigden de Egyptenaren wateruurwerken. Ook olieuurwerken en zandlopers werden bij de Grieken en Romeinen gebruikt. Onze tegenwoordige uurwerken berusten op het princiep dat tussen twee opeenvolgende hoogste standen van een slingerend lichaam steeds dezelfde tijd verloopt.

De slingeringen worden door een raderwerk omgezet in de beweging van wijzers over een in uren enz. afgedeelde plaat. In de zakuurwerken of horloges (omstr, 1500 te Neurenberg uitgevonden) wordt de beweging veroorzaakt door een veder welke men met een sleutel of een remontoir opwindt. Het polshorloge heeft sedert enkele jaren de gehele wereld veroverd. Elektrische klokken worden van een centrale uit geregeld.

< >