('uit) (woei en waaide uit, heeft en is uitgewaaid)
1. ten einde waaien, ophouden met waaien.
2. naar buiten waaien.
3. door waaien uitblussen : de lamp is uitgewaaid.
4. heen en weer waaien : de vlaggen waaien uit.
5. door de wind opfrissen : zich laten -.