('uit) v. (-en; -je)
I. Eig. het (eens) uitvliegen (II 2).
II. Metn.
1. plaats waar men (eens) naar uitvliegt om zich te ontspannen : zijn villa buiten de stad is zijn -.
2. middel om (eens) uit te vliegen, er zich uit te redden, voorwendsel, verzinsel : een is vlug gevonden.