(riep uit, heeft uitgeroepen)
1. buitenroepen : iemand de kamer -.
2. roepend uiten : hij riep uit: „God, help mij.
3. roepend bekendmaken : er is uitgeroepen dat...
4. uitschreeuwen : hij riep het uit van blijdschap.
5. plechtig erkennen, huldigen : iemand tot koning -.
6. ten einde roepen.