('uid) (dreef uit, uitgedreven)
I. (heeft)
1. eruit drijven, verjagen : iemand het huis, het land -.
2. uit de stal op het land drijven, brengen : vee -.
3. het lichaam ervan zuiveren : de kwade vochten -.
4. uitwerpen, uitbannen : de duivel
5. door hameren uitslaan : metaal -.
6. ciseleren : goud. zilver -.
II. (is) op de stroom naar buiten gedreven worden.