(tuberku'lo:zə)
1. v. Eig. infektieziekte die zich kenmerkt door het optreden van tuberkels of knobbeltjes in de weefsels, alle organen, doch inzonderheid de longen aantast en een kwijning van geheel het lichaam veroorzaakt : in de onderscheidt men drie stadiums, waarvan het derde tering wordt genoemd.
2. m. en v. (-n) Metn. lijd(st)er aan tuberkulose.