('trechter) m. (-s; -tje) [Lat. trajectorium < trans, door + jacere, werpen]
1. Eig. hol kegelvormig werktuig, van onderen in een nauwe tuit uitlopend, om daarmede vloeistoffen enz. ergens in te gieten : een metalen, glazen -; een voor wijn; een voor meel in een molen; de van een → hoogoven.
2. Metf. kuil in de vorm van een trechter : de granaten sloegen -s in de grond.