Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

Gepubliceerd op 24-02-2020

transistor

betekenis & definitie

(’sistər) m. (-en) (spr. *to:əsn) [Lat. transire, overgaan] toestel met een halfgeleidend kristal b. v. germanium, en een andere stof als fosfoor, waartussen een wisselstroom overgaat : de dient als versterker van een wisselstroomvermogen o. a. in een boorapparaat.

< >