o. (-en) [Fr. < Lat. temperamentum]
1. Algm. overheersende gemoedsgesteldheid als gevolg van een bepaald lichaamsgestel.
2. Inz. levendigheid: een meisje van veel -.
Enc. Reeds Galenos (IIde eeuw n. K.) onderscheidde vier temperamenten: het sanguinische, flegmatische. cholerische en melancholische, een indeling die berustte op het overheersen van een der vier lichaamssappen: sanguis [Lat.] bloed, phlegma [Gr.] slijm, cholè [Gr.] gele gal, melas cholè [Gr. zwarte gal]. Al aanvaardt men thans niet meer de fysiologische grondslag, waarop zij berust, toch heeft men tot op de huidige dag aan deze indeling vastgehouden. DÜRER heeft in zijn schilderij de Apostelen de vier temperamenten uitgebeeld.