m. (-en, -s) lid van een geestelijke ridderorde 1119 tijdens de kruistochten te Jeruzalem gesticht voor de bescherming der pelgrims naar en in het H. Land: drinken, zuipen als een -, grof misbruik maken van drank, volgens de volksmening dat de tempeliers zich erg aan de drank te buiten gingen; orde van de goede -s, genootschap van geheelonthouders
Enc. De tempeliers ontvingen van koning Boudewijn II een deel van de Tempelberg te Jeruzalem; vandaar hun naam. Zij droegen een witte mantel met een rood kruis. Na het verlies van het H. Land kwam de orde in verval en werd, onder de druk van Filips IV van Frankrijk, 1312 door paus Clemens V opgeheven.