('tappən) (tapte, heeft getapt)
1. door een tap
of kraan uit een vat laten lopen : wijn, bier, sterkedrank -. ➝ vat.
2. schenken, in het klein verkopen : hier wordt getapt; het van sterkedrank is verboden; tap hem, maar borg hem niet, vertrouw hem niet. ➝ O.
3. doen uitvloeien : palmwijn, hennep, hars, terpentijn, caoutchouc, guttapercha, honig -; bloed-; gesmolten metaal uit de smeltoven of ketel -. 4. Gemz. vertellen : moppen, uien -. ➝ getapt.