(takt) m. [Fr. < Lat. tactus d. i.]
1. Eig. aanraking, werking, arbeid : de van een motor.
2. Metn. arbeidsperiode : tweetakt-, viertaktmotor.
3. Metf. omgang met zin voor het passende, met beleid, met slag : hij heeft geen -; om met mensen om te gaan.