Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

Gepubliceerd op 18-02-2020

tabaksbanderol

betekenis & definitie

(ta'baʞz) v. (-len) banderol om sigaren enz. als bewijs van betaalde aksijns.

TAALKUNDE

I. INDELING

De taalkunde handelt over de klanken (klankleer, fonetiek), de woorden en woordvormen (morfologie), de woordenschat (lexikologie), de geschiedenis der woorden (woordafleiding, etymologie) en de woordvoeging (syntaxis) van een taal, of vergelijkenderwijs van verschillende talen (vergelijkende taalkunde).

II. GESCHIEDENIS

1. Oudheid. Het nadenken over taalkundige problemen vindt men reeds bij twee oude volken nl. bij de Indiërs met PANINI en bij de Grieken met DioNUSIOS THRAX en APOLLONIOS DUSKOLOS. De Grieken hebben de nu nog voortlevende grammatische terminologie ingevoerd ; maar, evenmin als de Romeinen, gaven zij zich de moeite om de talen te bestuderen der „barbaarse” volken, met wie zij in aanraking kwamen. Eerst het kristendom heeft door de vertaling van de bijbel in allerlei talen (IIIde-IXd# eeuw) de kloof overbrugd, die de klassieke wereld van de overige volken scheidde.
2. In de middeleeuwen was in West-Europa het Latijn de enige taal die men bestudeerde, terwijl de Arabieren in Spanje en Azië zich vlijtig op hun eigen taal toelegden. Met de renaissance ging men zich, naast het Latijn, ook weer met het Grieks (o. a. ERASMUS (N.N.) ESTIENNE) bezighouden en kwam men, door de studie van de Semitische talen, inz. het Hebreeuws, tot de begrippen „wortel” en „suffix”.
3. Nieuwe Tijd. Na de renaissance werd ook enige aandacht aan de levende talen van Europa geschonken. Op het einde der XVIde eeuw gaf KiLIAAN (Z. N.) zijn beroemd Nederlands woordenboek uit. In de XVIIde eeuw schitterden LIPSIUS (Z. N.) en Nicolaas HEINSIUS (N. N.), GRONOVIUS (N. N.), FREINSHEIM, DU CANQE door hun kennis van Latijn en Grieks, ERPENIUS (N. N.) door die van de oosterse talen, terwijl TEN KATE (N. N.) het onderling verband der Germaanse talen inzag en SCALIGER de bekende talen in een stelsel trachtte te groeperen. Tevens brachten de talrijke wereldreizen van veel katolieke missionarissen allerlei vreemde talen binnen de gezichtskring der geleerden. Een gevolg hiervan waren de polyglottische kompilaties in de XVIIIde en het begin der XIXde eeuw ( ADELUNG. HERvAS). Op taalvergelijkend gebied zijn uit de XVIIIde eeuw nog RASK en GYARMATHI te noemen.
4. Nieuwste Tijd. In het begin der XIXde eeuw gaf de kennismaking met het Sanskriet en het verband daarvan met de Europese talen (JONES, COLEBROOKE. F. SCHLEGEL) aanleiding tot het ontstaan

der vergelijkende taalkunde. Vooral op het gebied der Indo-europese talen werd in deze richting gearbeid door A. SCHLEGEL, BOPP, VON HUMBOLDT, GRIMM, POTT, HALBERTSMA (N. N.), VON RAUMER, SCHLEICHER, BRUGMANN, PAUL, HETTEMA (N. N.) voor het Indogermaans; door BÖHTLINGK, ROTH, M. MÜLLER, WHITNEY voor het Sanskriet; door VON MIKLOSICH voor het Slavisch; door ZEUSS voor het Keltisch; door DIEZ voor het Romaans; door CURTIUS voor het Grieks; door MEILLET voor de Indo-europese taalstam als geheel.

Ondertussen had de studie ook der niet-Indo-europese talen grote vorderingen gemaakt en waren de geleerden tot het vaststellen der andere taalstammen gekomen : Oeral-Altaïsche (GRUNZEL, WINKLER), Hamito-Semitische (YOUNG, CHAMPOLLION, BENFEY), Afrikaanse taalstam, Dravidatalen (CALDWELL), Indo-Chinese (de N.N. G. SCHLEGEL, CONRADY), Maleis-Polynesische (VON DER GABELENTZ, de N. N. KERN,), Amerikaanse (POWELL, BRINTON) en Australische taalstam (SCHMIDT). Sinds het begin der XXste eeuw wordt men het meer en meer daarover eens dat alle Middenafrikaanse talen en ook het Egyptisch met elkaar verwant zijn.

In de allerlaatste jaren zijn de geleerden o. a. WUNDT en VAN GINNEKEN (N. N.), JESPERSEN. BRUNOT, JOUSSE, bij het verklaren der taalkundige verschijnselen, meer waarde aan het gevoelselement gaan hechten, en wint de overtuiging veld dat verschillende problemen, niet door de vergelijkende studie der talen van één taalstam, maar alleen door vergelijking van parallelle verschijnselen in andere taalstammen kunnen opgelost worden. En zo kwam men tot de ontdekking van verwantschap van de Indo-europese met de Oeral-Altaïsche en de Hamito-Semitische taalstam. Zelfs heeft TROMBETTI reeds getracht de gemeenschappelijke oorsprong van alle talen aan te tonen.

In de laatste jaren werd het Etruskische schrift door een Hongaar ontcijferd (1935),en de mysterieuze inschriften in de Sahara heeft men kunnen ontraadselen als letters van een oude Berbertaal der Toearegs. Moderne taalkundigen zijn o. a. nog LITTRÉ, A. EN J. DARMESTETER, BRÉAL, ROUSSELOT, PASSY in Frankrijk; SKEAT en SWEET in Engeland; WEBSTER in de Verenigde Staten ; KLUGE en SIEVERS in Duitsland ; NYROP in Denemarken; ZAMENHOF in Polen; A. OUDEMANS, DE VRIES en TE WINKEL, VAN DALE, J. WINKLER, VAN LEEUWEN, HURGRONJE, VERDAM, SALVERDA DE GRAVE, STOETT, SCHRIJNEN, VAN DANTZIG in Nederland; de Vlamingen LECOUTERE, VERCOULLIE, DE VREESE, SCHARPÉ, MANSION, CARNOY en verder DE HARLEZ, LA VALLÉE POUSSIN (DE), CUMONT in België.

< >