(su'ma:tra) [stad Samoedra aan de noordkust van Atjeh]
1. o. Eig. eiland 435 000 km2, voor slechts een klein deel in kultuur gebracht. Ongeveer 5 000 000 inw. Voornaamste produkten : rijst, tabak, rubber, peper, palmnoten, petroleum, steenkolen. Belangrijkste plaats : Palembang.
2. sumatra v.
Metn. tabak op Sumatra geteeld.