('stigma) o. (-’s, -ta) [Gr. steek]
I. Eig.
1. Algm. stip, punt, (merk)teken.
2. Inz.
a. vooral mv. wondteken van Kristus: -ta vertonen.
b. Plant. stempel aan de bloemstamper.
c. Dierk. opening van een ademhalingsbuis bij insekten.
II. Metf. brand-, schandmerk.