('stempələn) (stempelde, heeft gestempeld)
1. van een stempel voorzien : brieven, linnengoed, goud -; munten -.
2. als werkloze zich laten afstempelen om ondersteund te worden : gaan -.
3. keuren : iets als minderwaardig -.
4. kenmerken : dat stempelt hem tot een typisch vertegenwoordiger van zijn tijd.