Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

Gepubliceerd op 18-02-2020

stem

betekenis & definitie

v. (-men; -metje)

I. Eig.
1.
a. Algm. geluid door mens of dier voortgebracht : met luider -(me) roepen; zijn verheffen; een doffe, fijne, héldere, krachtige, scherpe, sterke -; met gedempte spreken; de grootte van de larynx bepaalt de soort van-; de -men van de vogelen.
b. Inz. menselijke stem als zangorgaan : een geoefende, goede, mooie, versleten hebben; een lied voor vier -men; de verschillende -men zijn, van boven naar onder, sopraan, alt, tenor, bariton, bas; geen hebben, niet kunnen zingen; goed bij zijn, goed zingen.
2. Uitbr. geluid van zaken : de van het woud, van de wildernis, van de donder, van een harp; orgelstem.

II. Mefn.

1.
a. Algm. wat (door de stem) geuit wordt : naar iemands luisteren; de van de rede, van het geweten. Gez. de van het bloed, de liefde voor zijn verwanten; de van het volk is de -(me) van God, een door het volk algemeen uitgedrukt verlangen berust meestal op redelijke gronden; de eens roepende in de woestijn [MAT. III 3], vermaningen, waarschuwingen die men in de wind slaat; er gaan -men op, men hoort in het openbaar zeggen; zijn tegen iets verheffen, er krachtig tegen opkomen, tegen protesteren.
b. Inz.
a. algemeen heersend gevoelen : er was maar één over hem.
b. verklaring van zijn gevoelen voor of tegen : zijn voor, tegen, over iets uitbrengen; zijn op iemand uitbrengen; zijn aan iets geven; de -men opnemen, tellen; kiesstem. Gez. de -men staken, er is een gelijk aantal stemmen voor en tegen uitgebracht; de -men versnipperen, zo stemmen dat niemand een voldoend aantal stemmen op zich verenigt; de -men zijn verdeeld, men heeft op verscheidene personen stemmen uitgebracht, maar geen enkel heeft de volstrekte meerderheid; hebben in het wereldkoncert, mee te beslissen hebben in zaken van algemene betekenis; in een vergadering hebben, mee mogen stemmen; in het kapittel hebben, mee mogen stemmen in het kapittel of recht van meespreken hebben.
2. vermogen om stemgeluiden uit te brengen : zijn kwijt zijn.
3. Taalk. trilling van de stembanden bij het uitbrengen van bepaalde klanken : b, d, z worden met -, p, s en t zonder uitgesproken.

Enc. De stem, het geluid of de klanken worden bij ons in het strottehoofd door trilling van de stembanden en door biezondere standen van de monddelen gevormd. Worden de stembanden door een stelsel van spieren gespannen, dan blijft er tussen hen maar een smalle spleet, de stemspleet, open. Ademen wij nu uit. dan gaan de stembanden (evenals het tongetje in een herderstrompetje of in een orgelpijp) trillen. De hoogte van de toon die zij dan voortbrengen, hangt (evenals bij de snaar) van hun spanning af. Voor de tweede helft van de XIXde eeuw was de rol van de stembanden niet dan gebrekkig bekend.

< >