('stelling) v. (-en; ...linkje)
A. [stellen 1]
1. Eig. het stellen (1) : de van de troepen was niet voordelig.
II. Metn.
1. [het gestelde] steiger, stellage : de is omvergevallen; de van een ➝ heitoestel.
2. [plaats waar men gesteld is] Mil. vast punt, positie : een aanvallen, verdedigen, nemen.
3. wijze waarop iemand of iets gesteld is : turners in brengen; een steen in de vereiste brengen.
III. Metf. [van II 3] toestand, gesteldheid : hij bevond zich in een moeilijke -.
B. [stellen 12] wat men als vaststaand aanneemt nl.
1. Meetk. teorema : de Pythagorische -; een omkeren.
2. tesis. leerstelling : een verdedigen, bestrijden; op een promoveren.