('sta.si) v. (statiën, -s) [Lat. statio < stare. staan]
I. Eig.
1. Algm. Veroud. verblijfplaats.
2. Inz. a. standplaats van een katoliek priester in de missiën.
b. kerk in Rome waar de gelovigen op bepaaldë dagen vergaderden om er de H. Geheimen te vieren : de -s zijn nu nog in het missaal aangegeven,
c. elk der (veertien) plaatsen waar Jezus op zijn kruisweg naar Golgotha zou stilgehouden hebben.
II. Metn. [van I 2 c]
1. een van de veertien afbeeldingen van het lijden des Heren die de kruisweg vormen.
2. gebed bij ieder van die staties verricht.