I. v. (-ken ; -je) [Lat. soccus, lage schoen] Eig.
1. Veroud. genaaide voetbekleding van dikke stof, zonder lederen zool: -ken worden ook in schoen oi klomp gedragen. Gez. hij zet er de -ken in. zet het op een lopen; op -ken gaan, ook Fig. langzaam, treuzelig; van de -ken gaan, in onmacht vallen. →: beer.
2. Tgw. korte kous tot halverwegen de knie: witte -ken dragen.
II. ook m. Metn. treuzelaar(ster), sukkel; een oude -.
III v. (-ken; -je) [Eng. socket] metalen mof met een schroefdraad aan de uiteinden, ter verbinding van twee buizen.